- Kijk in je werkboek naar de leerdoelen, welke leerdoelen waren er.
- Samen bespreken we een aantal vragen, heb jij deze goed beantwoord.
De docent geeft aan welk leerdoel bij deze vraag hoort. - Heb jij alle vragen goed kunnen beantwoorden? Dan heb jij de leerdoelen van de vorige les behaald.
- Heb je nog niet alle leerdoelen behaald, maak dan herhalingsopdrachten (achter elk hoofdstuk).
Lesdoel
Terugblik vorige les
Intro
Niet alleen de winkeliers moeten verdienen aan de verkoop van hun producten, ook de overheid wil graag wat verdienen aan alle verkopen. Daarom betalen we in Nederland over alle producten en diensten belasting en dit noemen we btw (Belasting Toegevoegde Waarde). Er zijn twee btw tarieven, namelijk 9% en 21%. Over de goederen en diensten die we tot de basisbehoeften rekenen betalen we 9%, over de luxe producten en diensten 21%. Hoe dat werkt leer je deze les.
Begrippen
- inkoopwaarde
- brutowinst
- bedrijfskosten
- nettowinst
Leerdoelen
-
Je kunt uitleggen wat de inkoopwaarde is.
-
Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent.
-
Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent.
-
Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
Wat heb jij aan deze les?!
–
Uitleg theorie
Samenwerken
Eigen Frietkraam Deel 4
Opdracht in 2-tallen. Jullie gaan samen een eigen bedrijfje starten. Een eigen frietkraam.
Jullie gaan verschillende opdrachten doen bij deze opdracht. Dit is Deel 3.
Aan het einde van deze les heb je je nettowinst op jaarbasis bepaald van jullie frietkraam.
Theorie:
Inkoopwaarde = het totale bedrag dat een winkelier betaalt voor de inkoop van producten.
- Inkoopwaarde = Afzet x inkoopprijs
De vorige keer zag je dat de fietsenhandel 1 fiets had ingekocht voor €400. Stel dat ze 300 fietsen inkopen. Wat is dan de inkoopwaarde?
- 300 fietsen x €400 = €120.000
De brutowinst = Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.
- Brutowinst = Omzet – Inkoopwaarde.
- Omzet = Afzet x Verkoopprijs
De verkoopprijs van de fiets was €640. Als zij de 300 fietsen verkopen, dan hebben ze totaal een omzet van 300 x €640 = €192.000. De inkoopwaarde was €120.000. Wat wordt dan de brutowinst?
- Brutowinst = Omzet – Inkoopwaarde
- Brutowinst = €192.000 – €120.000 = €72.000
Bedrijfskosten = De kosten om een winkel te laten functioneren.
- Voorbeelden bedrijfskosten:
- Huur van het pand
- Personeelskosten
- Verbruik stroom, gas, water
- Kosten voor reclame
- Kosten voor apparaten (zoals een kassa)
Nettowinst = De winst die uiteindelijk overblijft nadat alle kosten betaald zijn.
- Nettowinst = Brutowinst – Bedrijfskosten
De brutowinst hadden we net berekend. Brutowinst = €72.000. Stel aan bedrijfskosten heb je €50.000. Wat is dan je Nettowinst?
- Nettowinst = Brutowinst – Bedrijfskosten
- Nettowinst = €72.000 – €50.000 = €22.000
Opdracht:
- Jullie hebben in Deel 2 de totale omzet berekend. Je weet ook de inkoopwaarde van al die producten. Nu kan je dus de totale inkoopwaarde uitrekenen van wat je toen verkocht heb aan die 65 klanten op 1 dag. Reken uit wat de totale inkoopwaarde is op 1 dag. Zet de berekening erbij!
- Bereken de totale brutowinst. Zet de berekening erbij!
- De bedrijfskosten: personeel, kosten aan de frietkraam etc., gas/water/elektra voor 1 dag bedraagt €1500. Nu kan je je de Nettowinst voor 1 dag berekenen. Bereken de Nettowinst/verlies voor 1 dag. Zet de berekening erbij!
- Jullie frietkraam is 6 dagen in de week open. Ga ervanuit dat je 6 dagen in de week deze nettowinst/verlies haalt. Wat bedraagt dan de Nettowinst voor 1 week? Zet de berekening erbij!
- Per jaar zijn jullie 46 weken open. Wat is dan jullie totale Nettowinst/verlies op jaarbasis? Zet de berekening erbij!
Uiteindelijk wordt je bij het verslag beoordeeld op:
· Verzorging | · Opmaak |
· Antwoord van de vragen | · Netheid |
· Creativiteit | · Inzet |
· Samenwerking | · Creativiteit |
45 minuten
Rekenen in de economie (Rekonomie)
Verkoopprijs berekenen
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Voorbeeld
De inkoopprijs van een sporttas is € 15. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 60%.
Wat wordt de verkoopprijs?
Brutowinstopslag: 60 ÷ 100 × € 15 = € 9
Verkoopprijs: € 15 + € 9 = € 24
Omzet berekenen
Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld
In een zwembad verkoopt Ron op een dag 372 blikjes fris. De prijs van één blikje is € 2,25.
Hoeveel omzet heeft Ron?
372 × € 2,25 = € 837